Read De Kaart En Het Gebied Online

Authors: Michel Houellebecq

De Kaart En Het Gebied (25 page)

.

Hij zweeg weer. Het licht in de kamer begon af te nemen. Hij stond op, deed een schemerlamp aan, legde nog een houtblok op het vuur en ging weer zitten. Jed keek nog altijd aandachtig naar hem, met zijn handen op zijn knieën, zonder een woord te zeggen.

'Ik weet niet,' zei Houellebecq, 'ik ben te oud, ik heb de behoefte en de gewoonte niet meer om conclusies te trekken, of het moet om heel eenvoudige dingen gaan. Weet u, er zijn portretten van hem, tekeningen van Burne-Jones: tijdens het uitproberen van een nieuw mengsel van plantaardige kleurstoffen, tijdens het voorlezen aan zijn dochters. Een massieve, ruwe vent met een hoogrood, levendig gezicht, een kleine bril en een verwarde baard, op alle tekeningen straalt hij permanente hyperactiviteit en onuitputtelijke goede wil en argeloosheid uit. Wat je ongetwijfeld kunt zeggen is dat het door William Morris bepleite samenlevingsmodel niets utopisch zou hebben in een wereld waarin alle mensen op William Morris zouden lijken.'

.

Jed bleef wachten, lange tijd, terwijl de nacht viel over de omringende velden. 'Dank u wel,' zei hij ten slotte, terwijl hij overeind kwam. 'Het spijt me dat ik u heb gestoord in uw afzondering, maar uw mening was belangrijk voor mij. U hebt me erg geholpen.'

In de deuropening werden ze bevangen door de kou. De sneeuw glansde zwakjes. De zwarte takken van de kale bomen staken af tegen de donkergrijze lucht. 'Het gaat ijzelen,' zei Houellebecq, 'rij voorzichtig.' Toen Jed keerde om weg te rijden zag hij hem bij wijze van groet heel traag zwaaien met zijn hand ter hoogte van zijn schouder. Zijn hond, die naast hem zat, leek met zijn kop te knikken alsof hij het goed vond dat hij wegging. Jed wilde hem graag nog eens terugzien, maar hij had het voorgevoel dat het er niet van zou komen, dat er in elk geval allerlei belemmeringen en moeilijkheden zouden rijzen. Zijn sociale leven was duidelijk een stuk eenvoudiger aan het worden.

.

Via kronkelige, verlaten departementale wegen reed hij langzaam, niet harder dan 30 km/u, weer naar de snelweg
aio.
Vanaf de oprit zag hij onder zich de immense lichtslinger van de koplampen, en hij begreep dat hij in een eindeloze reeks files terecht zou komen. De buitentemperatuur was tot - i2°c gezakt maar de binnentemperatuur bleef constant op i9°c, de airconditioning werkte perfect; hij voelde geen greintje ongeduld.

Toen hij France Inter aanzette viel hij midden in een programma waarin de culturele actualiteit van de week werd ontleed; de commentatoren schaterden luidruchtig, hun stereotiepe gekef en hun lachjes waren ondraaglijk vulgair. France Mu-sique zond een Italiaanse opera uit waarvan de bombastische, gekunstelde virtuositeit hem algauw op de zenuwen werkte; hij zette de autoradio af. Hij had nooit van muziek gehouden en hield er kennelijk minder van dan ooit, in een flits vroeg hij zich af wat hem ertoe had gebracht zich te wagen aan een kunstzinnige voorstelling van de wereld, of zelfs ook maar te denken dat een kunstzinnige voorstelling van de wereld mogelijk was, de wereld was allesbehalve een onderwerp van kunstzinnige emotie, de wereld deed zich in alle opzichten voor als een doelmatig mechanisme, zonder de geringste magie en zonder speciaal belang. Hij zette de radio op Autoroute
fm,
waar alleen concrete informatie werd gegeven: ter hoogte van Fontainebleau en Nemours waren ongelukken gebeurd, de vertragingen zouden waarschijnlijk aanhouden tot Parijs.

Het was zondag 1 januari, bedacht Jed, niet alleen het eind van een weekend maar ook van een vakantieperiode, en het begin van een nieuw jaar voor al die mensen die traag naar huis reden, waarschijnlijk scheldend op het trage verkeer, en die nu over een paar uur de grens van de Parijse agglomeratie zouden bereiken, om na een korte nacht hun plaats - hoog of laag - in het westerse productiesysteem weer in te nemen. Ter hoogte van Melun-Sud vulde de lucht zich met wittige mist, de voortgangvan de auto's werd nog trager, vijf kilometer lang reden ze stapvoets, totdat de mist ter hoogte van Melun-Centre geleidelijk weer optrok. De buitentemperatuur was -17°c. Hijzelf was minder dan een maand geleden van de andere mensen onderscheiden door de
wet van vraag en aanbod
, de rijkdom had hem plotseling als een vonkenregen omhuld, van elk financieel juk bevrijd, en hij besefte dat hij op het punt stond om afscheid te nemen van deze wereld, waarvan hij nooit echt deel had uitgemaakt: zijn toch al niet erg talrijke menselijke relaties zouden een voor een droogvallen en verdorren, hij zou door het leven gaan zoals hij nu in zijn perfect afgewerkte Audi Allroad

zat, vredig en vreugdeloos, voorgoed neutraal.

Derde deel
1

 

Zodra hij het portier van de Safrane opendeed begreep Jasse-lin dat hij voor een van de ergste momenten van zijn loopbaan stond. Op een paar passen van het hek zat luitenant Ferber lethargisch met zijn hoofd tussen zijn handen in het gras, volmaakt onbeweeglijk. Het was de eerste keer dat hij een collega in die toestand zag - allemaal kregen ze bij de recherche na verloop van tijd een harde buitenlaag waardoor ze hun emotionele reacties konden beheersen, of anders namen ze ontslag, en Ferber zat al meer dan tien jaar in het vak. Een paar meter verderop zag hij de drie mannen van de gendarmerie van Mon-targis, totaal verdwaasd: twee van hen zaten roerloos op hun knieën in het gras en staarden met een lege blik voor zich uit, de derde - waarschijnlijk hun chef, Jasselin meende de onderscheidingstekens van een brigadier te herkennen-schommelde traag op zijn benen alsof hij elk moment flauw kon vallen. Uit de langgerekte boerderij kwam een vlaag van stank aanwaaien, gedragen door een briesje dat de boterbloemen zachtjes heen en weer deed wuiven boven de stralend groene weide. Geen van de vier mannen had op de komst van de auto gereageerd.

Hij liep op Ferber af, die zich nog altijd niet bewoog. Met zijn bleke gezicht, zijn zeer lichtblauwe ogen en zijn halflange zwarte haar had Christian Ferber op tweeëndertigjarige leeftijd het romantische uiterlijk van een knappe, gevoelige, droefgeestige jongen, iets wat je bij de politie niet vaak zag; toch was het een bekwame, volhardende politieman, een van degenen met wie hij het liefste samenwerkte. 'Christian...' zei Jasselin zacht, en daarna steeds harder. Langzaam, als een jongen die straf krijgt, keek Ferber op en wierp hem een klaaglijke, verbitterde blik toe.

'Is het zo erg?' vroeg Jasselin zacht.

'Nog erger. Erger dan je je kunt voorstellen. Degene die dit heeft gedaan... zou niet mogen bestaan. Hij zou van de aardbodem moeten worden weggevaagd.'

'We krijgen hem wel, Christian. We krijgen ze altijd.'

Ferber knikte met zijn hoofd en begon te huilen. Het werd allemaal erg ongewoon.

.

Na een tijd die hem heel lang leek kwam Ferber overeind, nog onvast op zijn benen, en bracht Jasselin naar het groepje gendarmes. 'Mijn chef, commissaris Jasselin...' zei hij. Op die woorden begon een van de jonge gendarmes langdurig over te geven, hij kwam weer op adem en gaf toen opnieuw over op de grond, zonder zich van iemand iets aan te trekken, en ook dat was niet erg gewoon voor een gendarme. 'Brigadier Bégau-deau,' zei zijn superieur mechanisch, zonder zijn dwangmatige geschommel te beëindigen, kortom op dat moment viel er van de gendarmerie van Montargis niets te verwachten.

'Zij worden van de zaak af gehaald,' vatte Ferber samen. 'Wj hebben het onderzoek gestart, hij had een afspraak in Parijs en kwam niet opdagen, toen zijn wij gebeld. Omdat hij hier een woning had, heb ik gevraagd of zij een kijkje wilden nemen; en ze hebben hem gevonden.'

'Als zij het lichaam hebben gevonden, kunnen ze eisen dat de zaak aan hen wordt toegewezen.'

'Dat zullen ze volgens mij niet doen.'

'Waarom denk je dat?'

'Ik denk dat je het wel met me eens zult zijn als je de... toestand van het slachtoffer ziet.' Hij zweeg abrupt, er ging een rilling door hem heen en hij moest opnieuw overgeven, maar hij had niets meer in zijn maag, alleen wat gal.

Jasselin wierp een blik in de richting van de deur van het huis, die wijd open stond. Vlakbij had zich een wolk vliegen gevormd, ze hingen gonzend stil in de lucht alsof ze hun beurt afwachtten. Vanuit het oogpunt van een vlieg is een menselijk kadaver vlees, domweg vlees; een nieuwe vlaag kwam op hen af waaien, de stank was echt niet te harden. Als hij de aanblik van deze plaats delict wilde kunnen verdragen, dan moest hij, zo werd hem volstrekt duidelijk, voor een paar minuten het gezichtspunt van de vlieg aannemen; de opmerkelijke objectiviteit van de vlieg,
Musea domestica.
Elk vrouwtje van
Musea domestica
kan tot vijfhonderd, soms duizend eitjes leggen. Die eitjes zijn wit en ongeveer 1,2 mm lang. Na één dag komen de larven
{maden)
naar buiten; ze leven en teren op organische materie (over het algemeen dood en in vergevorderde staat van ontbinding, zoals een lijk, huisvuil of uitwerpselen). Maden zijn matwit en 3 tot 9 mm lang. Naar de bek toe worden ze dunner, ze hebben geen pootjes. Aan het eind van hun derde vervelling kruipen ze naar een koele, droge plaats en veranderen in
poppen,
rossig van kleur.

Volwassen vliegen leven twee weken tot een maand in de vrije natuur, of langer in laboratoriumomstandigheden. Na uit de pop te zijn gekomen, groeien vliegen niet verder. Kleine vliegen zijn geen jonge vliegen, maar vliegen die als larve niet genoeg te eten hebben gehad.

Ongeveer zesendertig uur nadat het wijfje uit de pop is gekomen, is ze klaar voor de paring. Het mannetje klimt op haar rug om haar zijn sperma in te spuiten. Normaliter paart het wijfje maar één keer, ze slaat het sperma op zodat ze het voor verschillende legsels kan gebruiken. Mannetjes zijn territoriaal: ze verdedigen een bepaald grondgebied tegen de indringing van andere mannetjes en proberen elk wijfje dat op dat grondgebied komt te dekken.

.

'Bovendien was het slachtoffer beroemd...' vervolgde Ferber.

'Wie was het dan?'

'Michel Houellebecq.'

Toen zijn chef niet reageerde voegde hij eraan toe: 'Het is een schrijver. Of nou ja, het was een schrijver. Hij was heel bekend.'

Dus de
bekende schrijver
diende nu als voedingsbodem voor talloze maden, zei Jasselin bij zichzelf in een dappere poging tot
mind control.

'Wat denk je, moet ik gaan?' vroeg hij zijn onderschikte uiteindelijk. 'Binnen gaan kijken?'

Ferber aarzelde lang voordat hij antwoord gaf. De verantwoordelijke voor een onderzoek moet altijd zelf de plaats delict zien, daar was Jasselin heel stellig in tijdens de gastcolleges die hij gaf aan het opleidingsinstituut voor politiecommissarissen in Saint-Cyr-au-Mont-d'Or. Een moord, vooral als het geen roofmoord of brute moord betreft, is iets heel intiems, waarin de moordenaar noodzakelijkerwijs iets van zijn persoonlijkheid, van zijn relatie tot het slachtoffer legt. Daarom bevat de plaats delict altijd iets individueels en unieks, een soort handtekening van de moordenaar; en dat geldt al helemaal, voegde hij eraan toe, voor wrede of rituele moorden, waarbij je vanzelf geneigd bent in de richting van een psychopaat te zoeken.

'Als ik jou was, zou ik op de
tr
wachten...' antwoordde Ferber ten slotte. 'Die hebben steriele maskers; dan hoef je in elk geval de lucht niet te ruiken.'

Jasselin dacht na; het was een goed compromis.

'Wanneer komen ze?'

'Over twee uur.

Brigadier Bégaudeau stond nog altijd te schommelen, hij had een stabiel ritme in zijn schommelingen bereikt en leek tot niets verontrustends in staat, hij hoefde alleen plat te worden gelegd, meer niet, in een ziekenhuisbed of zelfs thuis, maar wel met sterke tranquillizers. Zijn twee ondergeschikten, die nog altijd op hun knieën naast hem zaten, begonnen met hun hoofd te knikken en traag te wiegelen naar het voorbeeld van hun chef. Het zijn plattelandsgendarmes, dacht Jasselin goedgunstig. Heel geschikt om een bekeuring uit te schrijven voor een
snelheidsovertreding of een piepklein creditcardzwendeltje.

'Als je het goed vindt,' zei hij tegen Ferber, 'ga ik zolang een rondje maken door het dorp. Gewoon even rondkijken, de sfeer opsnuiven.'

'Ga maar, ga maar... Jij bent de baas...' Ferber glimlachte vermoeid. 'Ik pas wel op de toko, ik zal me in jouw afwezigheid
over de gasten ontfermen.''

Hij ging weer in het gras zitten, snoof een paar keer en haalde een pocketboek uit zijn jas
-Aurélia
van Gérard de Nerval, zag Jasselin. Toen draaide hij zich om en liep naar het dorp -een heel klein dorp in feite, een groepje ingedutte huizen diep in het bos.

2

De politiecommissarissen vormen het beleids- en bestuurslichaam van de Nationale Politie, een hoger uitvoerend orgaan met interministeriële missie dat onder het ministerie van Binnenlandse Zaken valt. Ze zijn belast met het uitzetten en uitvoeren van de beleidslijnen en de leiding over de diensten, waarvoor ze operationele en organisatorische verantwoordelijkheid dragen. Ze hebben gezag over het in die diensten aangestelde personeel. Ze zijn betrokken bij het ontwerp, de implementatie en de evaluatie van de programma's en projecten ter bevordering van de veiligheid en bestrijding van de criminaliteit. Ze vervullen de bevoegdheid van magistraat, die hun bij wet is verleend. Ze zijn uitgerust met een uniform.

Het aanvangssalaris bedraagt 2 898 euro.

.

Jasselin liep langzaam over een weg die naar een ongewoon intens groen bosje leidde, waar het waarschijnlijk stikte van de slangen en de vliegen - of zelfs, in het ergste geval, van de schorpioenen en de bremzen, schorpioenen waren niet zeldzaam in de Yonne en waagden zich soms tot aan de grenzen van de Loiret, zo had hij voor zijn komst op
Info Gendarmeries
gelezen, een voortreffelijke website die alleen zorgvuldig gecontroleerde informatie online zette. Al met al kon je op het platteland, hoe vredig het ook leek, alles verwachten en vaak zelfs het allerergste, dacht Jasselin somber. Het dorp zelf had een erg slechte indruk op hem gemaakt: de smetteloos schone witte huizen met zwarte dakspanen, de meedogenloos gerestaureerde kerk, de ludiek bedoelde informatieborden, het bood allemaal de indruk van een decor, een nepdorp, nagebouwd voor een televisieserie. Overigens was hij geen enkele bewoner tegengekomen. In zo'n omgeving kon hij er zeker van zijn dat niemand iets had gezien of gehoord, het verzamelen van getuigenverklaringen beloofde al bij voorbaat een schier onmogelijke taak te worden.

Toch maakte hij rechtsomkeert, eerder uit verveling. Als ik één menselijk wezen tegenkom, één enkel, dacht hij in een kinderlijke impuls, zal ik deze moord kunnen oplossen. Hij dacht even dat hij geluk had toen hij een café zag, Chez Lucie, waarvan de deur naar de hoofdstraat openstond. Hij versnelde zijn pas in die richting, maar net toen hij wilde oversteken verscheen er een arm (een vrouwenarm, Lucie zelf?) in de deuropening, die de deur met een klap dichttrok. Hij hoorde hoe ze hem dubbel op slot draaide. Hij had haar kunnen dwingen weer open te doen, een getuigenverklaring kunnen eisen, hij beschikte over de noodzakelijke bevoegdheden; maar het leek hem voorbarig. Hoe dan ook zou iemand uit het team van Ferber die taak op zich nemen. Ferber zelf was heel goed in het verzamelen van getuigenverklaringen, niemand die hem zag had het gevoel dat hij met een smeris te maken had, en zelfs nadat hij zijn kaart had laten zien, vergaten de mensen het meteen (hij wekte eerder de indruk een psycholoog te zijn, of een universitair docent in de etnologie) en stortten met onthutsend gemak hun hart bij hem uit.

Vlak naast Chez Lucie liep de Rue Martin-Heidegger omlaag naar een deel van het dorp dat hij nog niet had verkend. Hij liep erheen, niet zonder een bespiegeling te wijden aan de bijna absolute macht die burgemeesters hadden als het ging om de straatnaamgeving in hun gemeente. Op de hoek van de Impasse Leibniz bleef hij staan voor een grotesk schilderij in schreeuwende kleuren, in acrylverf op een blikken bord geschilderd, dat een man met een eendenkop en een kolossale roede voorstelde; zijn bovenlijf en benen waren bedekt met een dikke, donkerbruine vacht. Een informatiebord leerde hem dat hij voor het 'Muzé'rétique' stond, een museum dat was gewijd aan de primitieve kunst en de picturale gewrochten van de gekken uit het gesticht van Montargis. Zijn bewondering voor de inventiviteit van de gemeente werd nog groter toen hij aankwam op de Place Parménide en daar een gloednieuw parkeerterrein aantrof, de witte verfstrepen tussen de plaatsen waren hooguit een week oud, en het was voorzien van een elektronisch betaalsysteem dat Europese en Japanse creditcards accepteerde. Vooralsnog stond er maar één auto, een watergroene Maserati GranTurismo; Jasselin noteerde op goed geluk het kenteken. Binnen het kader van een onderzoek, zo hield hij zijn studenten in Saint-Cyr-au-Mont-d'Or altijd voor, is het van het grootste belang om aantekeningen te maken - op dat punt van zijn betoog haalde hij zijn eigen aantekenboekje uit zijn zak, een gangbaar model Rhodia-blocnote van 105 x 148 mm. Er zou tijdens een onderzoek geen dag voorbij mogen gaan zonder dat je minstens één aantekening hebt gemaakt, benadrukte hij, ook al lijkt het genoteerde feit je totaal irrelevant. Het vervolg van het onderzoek zou die irrelevantie bijna altijd bevestigen, maar daar ging het niet om: het ging erom dat je actief moest blijven, een minimale hersenactiviteit moest zien te behouden, want een politieman die helemaal niets doet raakt ontmoedigd en verliest daardoor het vermogen om te reageren wanneer de belangrijke feiten zich beginnen voor te doen.

Vreemd genoeg formuleerde Jasselin daarmee zonder het te weten bijna dezelfde aanbevelingen als Houellebecq had gedaan met betrekking tot zijn schrijverschap, de enige keer dat hij ermee instemde een workshop
creative writing
te geven, in april 2011 aan de universiteit van Louvain-la-Neuve.

Aan de zuidkant eindigde het dorp met de Emmanuel Kantrotonde, een zuiver planologische creatie, esthetisch bijzonder sober, een eenvoudige cirkel van volmaakt grijs asfalt die nergens naartoe leidde, toegang gaf tot geen enkele weg, en waar in de buurt geen enkel huis was gebouwd. Iets verderop stroomde traag een riviertje. De zon wierp haar stralen op de weiden, steeds feller. Door de espen die erlangs stonden bood het riviertje een relatief schaduwrijke ruimte. Jasselin vervolgde zijn wandeling, tot hij na iets meer dan tweehonderd meter op een hindernis stuitte: via een breed, schuin aflopend betonnen vlak, waarvan de bovenkant gelijkliep met de rivierbedding, kon een aftakking van water worden voorzien, een minieme beek die, zo besefte hij na een paar meter, eerder een langwerpige poel was.

Other books

Weave of Absence by Carol Ann Martin
Getting Played by Celeste O. Norfleet
A Girl Like You by Maureen Lindley
The Blood Whisperer by Sharp, Zoe
The Last Enemy by Grace Brophy
Changing Grace by Elizabeth Marshall
Demon Thief by Darren Shan


readsbookonline.com Copyright 2016 - 2024